Toen de meisjes een jaar of acht waren, is het gezin verhuisd naar een nieuwe boerderij aan de overkant van de weg. Een boerderij met een burgerhuis aan de voorzijde en een stal die er los van stond.
"Er was een dubbele kamer met suitedeuren die altijd openstonden. In de keuken was een aanrecht met een pomp en buiten was er een regenput. Er waren aparte slaapkamers. Ja, we zijn er toen wel op vooruit gegaan. Maar de w.c. was helemaal achter. Daar moest dan heenlopen, ook 's avonds in het donker. Nou, we deden het ook wel eens achter de koeien, hoor, boven de greppel."
"Toen de schuur in aanbouw was, zijn we in de nok geklommen. Wat kon je ver kijken! Je kon Elsloo zien liggen en de boterfabriek. Maar toen heit ons daar zag zitten, werd hij woest."
De boerderij waar de meisjes het tweede deel van hun jeugd hebben gewoond, is nog altijd te vinden aan de weg langs de Oosterstreek. In later jaren, toen moeke en heit van de boerderij afgingen is Wilt er met zijn vrouw Annie ingetrokken. |
De nieuwe boerderij van de voorkant gezien |
Bij de buren werden ook varkens geslacht |
Ieder jaar werd een varken geslacht. "Dan deed ik vingers in de oren en ik durfde niet te kijken. Ik vond het vreselijk om te horen en te zien." Maar in de crisistijd moest het varken verkocht worden om veevoer te kunnen kopen. "Toen kregen we geen vlees of vet op het bord maar enkel een kluitje boter."
De crisistijd was zwaar. "Je kreeg een halve stuiver voor een liter melk." Maar eigenlijk hebben de twee niet zoveel van de crisis gemerkt. "Onze ouders hielden ons er buiten. Maar je hoorde natuurlijk wel eens wat. Er werd thuis gepraat over oorlog in China. Ik begon te huilen. Komt dat hier ook, heit?" |
Als meisjes van tien, elf jaar leerden Mieke en Sietske melken. "Eerst vonden we het machtig interessant maar de aardigheid was er snel af. Want je moest zo vroeg op. In het pikkedonker gingen we de koeien ophalen. En dan zongen we:"
's Morgens vroeg, als het haantje kraait dan gaan de boerenmeiden met hun kannen blank gespoeld naar de stille weiden Hopsa hopsa diedeldom, koetje roept al kom o kom, naar de groene weiden. "Al met al hebben we heel wat koetjes gemolken. En allemaal met de hand." |
Koeien in de wei |
De nieuwe boerderij met zicht op de losstaande stal |
Hooien was een mooie tijd. Met elkaar in de hooiberg - dat was een feest. Moeke kwam halfweg de dag roggebrood en spek brengen. En water en azijn - dat koel werd gehouden in de sloot. Moeke had dan de Sint Bernhardshond bij zich.
Het hooi moest bij elkaar geharkt worden - nu gebeurt dat machinaal maar in die tijd met de hand - waarna het werd gebundeld. Het paard werd gespannen om de bundels te vervoeren. Broer Tjebbe ging op de touwen staan en liet zich aldus vervoeren.
Verder moesten er aardappels worden gerooid - op de knieën op het land. Of bieten 'op de twee' zetten. De 'naoberplicht' liet zich ook tijdens het werk gelden. "Als de ene boer het hooi eerder binnen had dan de ander, dan ging hij zijn buurman helpen."
"Eén keer dreigde er hooibroei te ontstaan. Het hooi gaat dan smeulen en er dreigt brand te ontstaan. Snel is al het hooi naar buiten gebracht. Het is goed gegaan. Maar het leverde een hoop onnodig werk op." |